Wie zijn wij?
Geschiedenis van 1962 t/m 1970
In dit tweede deel wordt de periode 1962 – 1970 aan de hand van het onlangs gehouden interview met Fred Peters beschreven. Fred Peters is eind jaren vijftig verkenner geweest.In de periode 1962 tot 1970 is hij verkennerleider bij de “Semper Paratus” geweest.
Huisvesting
Na de vele omzwervingen in Elst hadden de meeste speltakken van deSt. Werenfridusgroep (in het begin van de jaren zestig) hun huisvesting gevonden in het huisje achter het huis van oud akela Ria van der Linden.
Via een ophaalbrug over de Zeeg was dit huisje bereikbaar. Degene die als laatste het huisje verliet haalde de ophaalbrug omhoog en fietste langs het huis van Ria van der Linden die aan de Aamsestraat 26 woonde. In het huis van Ria van der Linden is nu het aannemersbedrijf Joosten gevestigd is.
De welpen kwamen al vanaf het eind van de jaren vijftig in dit huisje bijeen. Begin jaren zestig kwamen ook de junior verkenners erbij.
De welpen en de junior verkenners hebben op deze locatie gedraaid, totdat ze naar de blokhut aan het Aamsepad 1a (1967) konden verhuizen. Het kampeermateriaal van de verkenners werd in die tijd bij de familie van Doesum aan de Rijksweg Noord 44 opgeslagen. Het pionierhout lag achter bij het huisje opgeslagen. Waar de welpen hun materiaal opgeslagen hadden is niet bekend. In het huisje zelf was daar geen ruimte voor. De vergaderingen werden bij toerbeurt bij de leiding thuis gehouden. Regelmatig werd er in die periode in de serre bij de familie van Doesum vergaderd.
De senior verkenners draaiden vanuit de “Stamhut” die in 1950 gebouwd is door Oubaas Doeleman en Oubaas Bollen aan de Grote Molenstraat 107b (hoek Willem de Zwijgerstraat/Grote Molenstraat op de Molenpol, achter bij toenmalig aannemer Jansen, de vader van Theo Jansen de makelaar). In deze periode had de St. Werenfridusgroep waarschijnlijk geen voortrekkers meer.
In 1962 bestond de St. Werenfridusgroep uit:
- de “Sioniehorde” met circa 24 welpen, die op zaterdagmorgen (vanaf 9.30 uur) draaide,
de staf bestond uit akela Riet Turk, raksha Tonnie van Rijsewijk en E. Wannet;
- de “Waingundjahorde” circa met 24 welpen, die zaterdagmiddag (vanaf 14.00 uur) draaide,
de staf bestond uit akela Ellie Hoogveld, R. Jansen, Ger Nienhaus en R. Jansen;
- de junior verkennertroep “Semper Fidilus” met circa 22 leden, die op dinsdagavond (vanaf 18.45 uur) draaide, de staf bestond uit hopman Henk van Doesum en de vaandrigs Winden en G. Zwartkruis;
- de junior verkennertroep “Semper Paratus” met circa 24 leden, die op woensdagavond (vanaf 18.45 uur) draaide, de staf bestond uit hopman Leo Daanen en de vaandrigs Paul van Doesum en Fred Peters;
- de seniorverkennergroep “Semper In Via” met circa 17 leden, die op woensdagavond (vanaf 19.45 uur) draaide, de staf bestond uit J. Ermers en F. Heitkönig;
- Theo Mathijssen was in die periode groepsleider van de St. Werenfridusgroep.
- Cees Pannekoek was de aalmoezenier die tijdens de zomerkampen meeging.
Bekende verkenners uit deze tijd waren:
- Sjaak Verhoeven (later lange tijd welpenleider);
- Geert Peperkamp (onze huidige penningmeester);
- Erik Kersten (later verkennerleiding);
- Fred Otters (later verkennerleiding);
- Geert Buurman (oud voorzitter scouting Bemmel);
- Henk van Beek (oud voorzitter scouting Elst).
De gidsengroep maakte in die tijd nog geen deel uit van de St. Werenfridusgroep; in die tijd waren er namelijk nog geen gemengde groepen. De gidsengroep heette in die tijd de St. Odagroep. De gidsengroep draaide in deze periode naar alle waarschijnlijkheid in een gebouwtje op het huidige parkeerterrein van “Hotel-restaurant Het Wapen van Elst”.
“Verkennen langs de Linge”
Omdat de groep in 1963 aan PR wilde doen hebben ze eenmalig het boekje “Verkennen langs de Linge” uitgegeven. Initiatiefnemer was onder andere Paul van Doesum.
Op kamp
In die tijd gingen de twee junior verkennertroepen gezamenlijk op kamp. Op elk kamp ging de aalmoezenier mee. Elke zondag werd er in een speciale “mistent” de mis opgedragen. De twee junior verkennergroepen konden in die tijd goed met elkaar opschieten. Op het kamp hadden de twee troepen hun eigen programma’s, maar het avondspel en de mis deden de twee troepen samen. Het avondspel werd vaak verzorgd door oud verkennerleiding o.a. door Jos Jeukens.
Het materiaal van de St. Werenfridusgroep was voor gezamenlijk gebruik. Tijdens het zomerkamp werd het materiaal onder de troepen verdeeld. De tenten van de verkenners bestonden in die tijd uit twee palen en een tentzeil. De tent noemden de verkenners in die tijd “de kameel” vanwege de vorm. De leiding liep ’s avonds voordat ze naar bed gingen een laatste ronde. Het gebeurde vaak dat de verkenner die vooraan lag een zetje gegeven werd, zodat die ook “onder zeil lag”.
Luchtbedden en slaapzakken hadden de verkenners in die tijd niet. De verkenners maakten van dekens en de “beroemde dekenspelden” een slaapzak. Voordat de verkenners gingen slapen, moesten ze een heupkuiltje maken. De eerste nachten sliepen de verkenners slecht, maar door de vermoeidheid van het kamp, ging dat aan het eind van de week steeds beter.
Het koken gebeurde in deze periode tot het midden van de jaren zestig op houtvuur. Later zijn de verkenners overgestapt op gas, omdat het koken op houtvuur veel tijd in beslag nam. Als koelkast diende een melkbus die ingegraven werd. Hier kon o.a. boter in bewaard worden.
Het vervoer van het kampeermateriaal naar de kampen werd in deze periode verzorgd door het voormalige transportbedrijf Weijs uit Elst. Al het materiaal werd naast het witte huis van Ria van der Linden op “het pleintje” klaargelegd. Daar haalde Weijs het kampeermateriaal vervolgens op. De verkenners fietste altijd naar het kampterrein van het zomerkamp toe.
Via oud wethouder van Doesum (de vader van Henk en Paul van Doesum), die in deze periode bij de veiling werkte, werd er bij de veiling groente en fruit voor het zomerkamp geregeld. De rest van het eten kochten de fourageurs tijdens het kamp in. Geert Zwartkruis, die tevens verkennerleider was, had een motor en kocht hiermee als fourageur het eten in.
De verkenners gingen deze periode op zomerkamp in Mill, Vierhouten (1963), Nistelrode, Zeddam, Mook en Eersel. De kampen in Mook en Eersel hebben de verkennergroepen gezamenlijk met een verkennergroep uit Rijswijk gehouden. Een staflid uit Elst was verhuisd en probeerde in Rijswijk de scoutinggroep nieuw leven in te brengen. Door gebrek aan staf in Rijswijk werden Elsterse stafleden gevraagd. Toen werd al snel besloten gezamenlijk op kamp te gaan.
Vierhouten
De eerste paar zomerkampen werd er een oudermiddag gehouden. Zo ook op het zomerkamp in Vierhouten. Er werd een songfestival voor de verkenners en de bijbehorende familieleden georganiseerd. Omdat iedereen een liedje moest zingen, kon de staf kon niet achterblijven. Onder aanvoering van aalmoezenier Pannekoek werd op de melodie van het bekende lied: “aan de oever van de Rotte”, het lied “aan de oever van de Djepper” ingestudeerd. De staf bracht als het “Don Kozakkenkoor” dit lied aan de ouders ten gehore.
Nistelrode
Op het kampterrein in Nistelrode was er geen water op het kamp aanwezig. Geert Zwartkruis, die destijds in de bouw werkte, wist een pomp op de kop te tikken. Een weekend voor het zomerkamp werd deze pomp geslagen. Na het slaan van de pomp is een watermonster naar de heer Offermans op het laboratorium van de Heinz gebracht. Hij onderzocht het watermonster. Toen bleek dat het water goed was, kon de verkennergroep het hele kamp van deze “zelfgeslagen” pomp gebruik maken. Na het kamp is de pomp weer opgehaald.
Mill
Op het kampterrein in Mill was ook geen water aanwezig. Geert Zwartkruis is toen enkele aannemers in de buurt afgegaan en had ongeveer een 100 tot 200 meter rubberen slang weten te bemachtigen. Vanaf de nabijgelegen boerderij van de familie Nabuurs werd het water dwars door het land naar het kampterrein getransporteerd. Waar de verkennergroep echter geen rekening mee had gehouden was het hete weer. Het gevolg was dat de verkenners thee met een “rubbersmaakje” dronken; soep met een “rubbersmaakje” aten en aardappels in water met een “rubbersmaakje” kookten.
Op elk kamp werd er een hike georganiseerd. Gebruikelijk was dat de leiding dan ging koken. De verkenners hadden op het zomerkamp in Mill de hele week al de wens uitgesproken dat ze pannenkoeken wilden eten. De staf is toen de hele dag in touw geweest om, ondanks het hete weer, pannenkoeken voor de verkenners te bakken.
Geldacties
In deze periode is de speculaasactie, in navolging van de verkoop van oliebollen door andere verenigingen, gestart. De eerste jaren bakte Banketbakker Janssen uit Elst de speculaaspoppen. Deze speculaaspoppen werden in veilingkisten aangeleverd. De leiding pakte deze poppen vervolgens in. In die tijd waren er nog geen stickers, maar werd er een gestencild briefje in de zakken van de speculaaspoppen gestoken.
Eind jaren zestig ging de leiding, onder aanvoering van Henk van Beek, deze poppen zelf bakken. De speculaaspoppen werden gebakken in een bakkerij in Oosterbeek, waar Henk toen als bakker werkte. Toen deze bakkerij stopte, ging Henk van Beek bij bakkerij Klappers in Arnhem werken. Het bakken van de speculaaspoppen “verhuisde” gewoon met Henk mee naar Arnhem.
Naast de speculaasactie nam de St. Werenfridusgroep deel aan de landelijke actie “Heitje voor een karweitje”. Deze actie werd georganiseerd door het Nationaal Hoofdkwartier van de Katholieke Verkenners in Den Haag.
St. Jorisdag
Op Sint Jorisdag waren de verkenners ook in deze periode verplicht om de hele dag het uniform te dragen (ook op school). De Sint Jorisdag werd in principe altijd op 23 april gehouden, behalve als dit een keer niet goed uitkwam.
Bij het uniform hoorde een stok. Deze zgn. verkennersstok was handig als de verkenners over een muurtje wilden klimmen. De verkennerstokken werden met inkepingen versierd. Daarnaast had elke patrouille een patrouillevlag. De leiding had een stok met een wig. Elke verkenner had ook een verkennerboekje, waarin de eisen voor de verkenners afgetekend werden.